In de namiddag (circa 13.00 uur) wordt de regerende koning door de schutterij in vol ornaat, bij zijn woonhuis afgehaald. De majoor meldt zich bij de koning, deelt hem mee dat de schutterij aanwezig is en nodigt hem uit de schutterij te inspecteren. Na de inspectie worden allen door de koning “besjoonke” (getrakteerd). Na een tocht door Gronsveld en Rijckholt gaat men naar het kerkplein, waar driemaal om de vogelstang heen wordt gemarcheerd, een zeer indrukwekkend gezicht. Hierna gaat de “uüverighèid” naar de pastorie, waar de aftredende koning door zijn kapitein-adjudant ontdaan wordt van het koningszilver. Indien de parochieherder nog geen “sjöt” is, wordt hij nu in de broederschap opgenomen door hem ter plaatse “sjöt” te maken. Dit is nodig om het ereschot te mogen lossen.

Op het kerkplein volgt de proclamatie van de secretaris, waarin hij het herziene, en in 1996 ingekorte, reglement uit 1788 voorleest. Hierna worden de ereschoten gelost, de burgemeester als vertegenwoordiger van het wereldlijke gezag als eerste, (dit recht was vroeger voorbehouden aan de graaf). Dan volgen de parochieherders van Gronsveld en Rijckholt, de aftredende koning en de majoor. Daarna wordt door degenen die zich bij de secretaris hebben aangemeld geschoten, in een door loting bepaalde volgorde. Hij, die de laatste resten van de vogel afschiet is de nieuwe koning. (De vogel is volgens de reglementen af wanneer er niets meer dan de splitpen boven de knop zit.) De koning wordt onder groot gejuich op de schouders genomen en met zijn koningin naar de pastorie gebracht. De kapitein-adjudant hangt hem het koningszilver om. De majoor heet de nieuwe koning en de koningin welkom binnen de Broederschap van de Schutterij.

Hierna spreekt de parochieherder de nieuwe koning toe waarna er een toost wordt uitgebracht op de koning en koningin. De koning neemt contact op met het café waar hij de vogel naar toe wil brengen met de woorden “Vuur bringe uch de voégel”. Hierna worden de nieuwe koning en koningin, staande in de deuropening van de pastorie door de majoor voorgesteld aan het volk, waarna het Wilhelmus wordt gespeeld. Daarna brengt de hele stoet de koning en de koningin naar het door de koning aangewezen café, waar hij het koningsbier aan biedt. De kapitein-adjudant van de koning proeft als eerste het koningsbier. Als het bier goed wordt bevonden, kan er getapt worden. Na het drinken kan het koningsbier worden de vrijgekomen functies door de “uüverighèid” “oétgegëve” (bij opbod verkocht).